Het lichaam als instrument: de fenomenologie

Vanaf de achttiende eeuw is de ratio in de westerse wereld steeds meer de drager geworden van het ‘ware weten’. Kennis uit lichaamssensaties of emoties werd door Descartes verdacht gemaakt wegens niet-objectief: ‘Ik denk, dus ik besta’. In de filosofie heeft deze overmacht van de ratio geleid tot een tegenbeweging: de fenomenologie. In de ogen van fenomenologen als Edmond Husserl (1859-1938) en Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) is niet ons verstand, maar juist onze zintuiglijke ervaring de eerste bron van kennen en weten over onszelf en de wereld waarin wij ons begeven. Daarmee nemen deze filosofen geen afstand van het rationalisme of de wetenschap, maar bieden zij een onmisbare toevoeging voor volledigheid van begrip over de wereld waarin wij leven.

Lees een samenvatting van De fenomenologie van de waarneming

Boukje Schweigman ontdekte in deze filosofische stroming, en met name in Merleau-Ponty’s De fenomenologie van de waarneming (1945), een theoretische herkenning voor het werk zoals zij dat al jarenlang benaderde. Deze gaat uit van de lichamelijke en intuïtieve ervaring van een fenomeen als middel om de wereld te leren kennen. Het fenomeen kan een beweging, een zintuiglijke waarneming of een natuurverschijnsel zijn.

 

Boukje Schweigman: “Bij het maken van een voorstelling verdiepen we ons in een (natuurkundig) fenomeen: magnetisme, vuur, drijven, kleur, vallen. We tasten het af en gaan ermee aan de haal binnen improvisaties. We onderwerpen ons eigen lichaam aan het fenomeen. Vervolgens nemen we afstand en analyseren we wat het materiaal bij ons oproept, welke scenes kunnen ontstaan. Dit proces herhalen we en zo dringen we langzaam door tot de kern, laag voor laag, om te ontdekken welke wijsheid zich aandient. De dramaturgie van de beleving van de toeschouwer is leidend en wordt niet bepaald door een verhaal dat zich op het podium afspeelt maar wordt benaderd vanuit de sensorische reis die de toeschouwer aflegt. Hoe komt de bezoeker binnen? Hoe ontregelen we de bezoeker zodat vooropgezette ideeën worden losgelaten? Waar plaatsen we ons publiek? Hoe leiden we het publiek weer naar buiten? We stellen heel duidelijke kaders, een doordachte compositie van plaatsing, beeld en geluid, waarbinnen de toeschouwer alle ruimte krijgt voor de eigen verbeelding. Zoveel toeschouwers, zoveel verhalen.”